-
1 durchbrechen
durchbrechen1♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door-, stukbreken————————durchbrechen2♦voorbeelden: -
2 hervorgehen
hervorgehen〈 formeel〉1 voortkomen, ontspruiten ⇒ te voorschijn komen♦voorbeelden:3 daraus geht hervor • daaruit volgt, blijkt -
3 hervortreten
-
4 vorkommen
vorkommen2 gebeuren, voorkomen3 (toe)schijnen, voorkomen4 voorkomen, aangetroffen, gevonden worden♦voorbeelden:3 wie kommst du mir denn vor? • wie denk je wel dat je bent?das kommt mir wie Verrat vor • dat lijkt mij verraad -
5 Austritt
-
6 Nichts
-
7 aufsprießen
-
8 heraustreten
-
9 hervorbrechen
-
10 hervorkommen
hervorkommen -
11 lugen
lugen〈formeel; nog regionaal〉1 (uit)kijken, loeren2 te voorschijn komen ⇒ zich (naar buiten) vertonen, te zien zijn -
12 stehlen
stehlenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 unter
unter1♦voorbeelden:der untere Rand • de benedenranddas untere Stockwerk • de benedenverdieping, -etage————————unter2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:————————unter3〈voorzetsel + 3,4〉5 minder dan ⇒ onder, beneden de♦voorbeelden:unter anderem • onder andereunter anderen • onder anderen2 bis unter die Decke • tot aan, tegen het plafondunter der Hitze stöhnen • puffen van de hitte4 wer unter den Zuschauern? • wie van de toeschouwers, kijkers?Rosinen unter den Reis mischen • rozijnen door de rijst doen, mengeneiner unter vielen • één van (de) velen5 Kinder unter 6 Jahren • kinderen onder, beneden de 6 jaar6 unter der Woche • door, in de week -
14 unter dem Tisch hervorkommen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > unter dem Tisch hervorkommen
-
15 wie aus dem Nichts auftauchen
wie aus dem Nichts auftauchenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > wie aus dem Nichts auftauchen
-
16 hervorwagen
hervorwagen, sich -
17 ziehen
ziehen2 resultaat, succes hebben♦voorbeelden:es zieht hier • het tocht hierin den Kampf ziehen • ten strijde trekkendieser Film zieht nicht • deze film trekt geen publiekdas zieht nicht bei ihr • dat lukt bij haar nietsie zog zu ihrem Freund • zij ging bij haar vriend wonenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kweken, fokken ⇒ telen; opvoeden♦voorbeelden:einen Graben ziehen • een sleuf, sloot gravenden Hut ziehen vor jemandem • de hoed afnemen voor iemandum einen Garten eine Mauer, einen Zaun ziehen • een tuin ommuren, omheinender Stoff lässt sich ziehen • de stof is rekbaares zieht mich heimwärts • iets drijft mij naar huisden Wein auf Flaschen ziehen • de wijn op flessen trekkenaus diesem Gestein zieht man Eisen • uit dit gesteente wint men ijzer2 Blumen ziehen • bloemen kweken, telen♦voorbeelden:das Gebirge zieht sich bis zur Küste • het gebergte zet zich voort tot aan de kust
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский